Jeugdtheater mag niet volwassen worden
Vier jaar geleden moest er een grootschalig jeugdtheatergezelschap komen in Nederland. De Toneelmakerij in Amsterdam kreeg een budget waardoor het zich qua bedrijfsvoering voorzichtig kon meten aan volwassenengezelschappen. Per 1 januari 2013 hebben de jeugdgezelschappen in de Basisinfrastructuur allemaal vijf ton gekregen en is het totale budget van De Toneelmakerij gehalveerd. Zakelijk leider Erica van Eeghen en artistiek leider Liesbeth Coltof vertellen hoe de adelaar terug in zijn kooi werd gestopt.
Het voelde voor Liesbeth Coltof, artistiek leider van De Toneelmakerij, alsof zij en zakelijk leider Erica van Eeghen in de gracht lagen. In dat koude water van de Amsterdamse grachten. Op de kant stonden duizenden omstanders luid te applaudisseren. ‘Dat doen jullie hartstikke goed, ga door!’ juichten ze. Maar wat niemand leek te zien, was dat Van Eeghen en Coltof doodmoe werden van het zwemmen en hoewel ze elke uitgestoken hand probeerden te grijpen toch langzaam voor het oog van de bemoedigende menigte verzopen.
Alles ging goed na de door de overhied geëntameerde fusie tussen Wederzijds en Huis aan de Amstel vier jaar geleden. Binnen een jaar ontstond een bedrijf dat per jaar zeven premières realiseerde, van klaslokaal tot grote zaal. Voor het eerst kreeg een Nederlands jeugdtheatergezelschap een organisatiestructuur zonder gecombineerde functies. De Toneelmakerij kon werken met aparte afdelingen voor publiciteit, productie, educatie, dramaturgie, techniek et cetera. Er kon een vast acteursensemble worden aangesteld. Allemaal zaken waarvoor de jeugdtheaterbudgetten altijd te klein waren geweest.
En het wierp zijn vruchten af. De publiekscijfers waren hoog, voorstellingen werden genomineerd, er werden prijzen gewonnen en kranten recenseerden gul. In de twee jaar die volgden werd de koers verder ontwikkeld, op zoek naar een verantwoordelijke balans tussen subsidies en eigen inkomsten. En die werd gevonden, zo bleek bijvoorbeeld uit de beoordeling van de Raad voor Cultuur.
Ongeloof
Maar twee jaar nadat het ondenkbare in de jeugdtheaterwereld werkelijkheid was geworden, kwam de zeis van het eerste kabinet-Rutte. Staatssecretaris Zijlstra nam het advies van de Raad voor Cultuur over om alle jeugdtheatergezelschappen vijf ton te geven en verwierp het idee om jaarlijks drie keer vijf ton toe te kennen voor jeugdtheatervoorstellingen in de grote zaal via het Fonds Podiumkunsten. En daarmee verloor De Toneelmakerij 1,1 miljoen aan rijkssubsidie en was het gezelschap weer terug bij af.
Liesbeth Coltof: ‘Eerst was er ongeloof. We dachten dat er een fout was gemaakt, dat we over het hoofd waren gezien. Toen tot ons doordrong dat het waar was, werden we boos. We voelden ons een speelbal en in de steek gelaten. Het deed pijn en trof ons als onrechtvaardig. Dus begonnen we een rechtszaak. We zijn gaan lobbyen en hebben met heel veel politici gesproken. Dat gaf energie en hoop, want de oppositie steunde ons. We zijn verschillende keren in de Kamer genoemd. En we ontvingen veel steun uit het land. Toen het allemaal niets leek uit te halen, kreeg ik dat beeld van die gracht.’
Erica van Eeghen: ‘Als een gezelschap ten prooi valt aan zulk willekeurig beleid, dan zou je zeggen dat de hele buitenwereld gaat zeggen: “Mijnheer de staatsecretaris, dit klopt niet.” Maar iedereen was door de bezuinigingen halfdood geslagen, we waren gewoon een van de velen. Dus steun verwachten van collega’s kon eigenlijk niet, want die moesten ook allemaal vechten of waren zelfs blij dat hun budget nu naar vijf ton werd verhoogd. Er kwam een tsunami over ons heen, maar daarvoor hadden we geen diploma.’
Maaiveld
In de wandelgangen begon voorzichtige kritiek te weerklinken: ‘De Toneelmakerij heeft ook veel te veel overhead, daar kan best iets van af,’ werd hier en daar gemompeld. Van Eeghen en Coltof waren er nauwelijks van onder de indruk.
Van Eeghen: ‘Wij hebben ons altijd willen meten aan het volwassenentheater, vanuit de overtuiging dat het jeugdtheater dat verdient. Daarom hebben we afdelingshoofden met het salaris en de verantwoordelijkheid die daarbij hoort. Je kunt mensen wel klein houden, maar onze inzet levert efficiëntie, kwaliteit en motivatie op. Na de fusie hadden we twee artistiek leiders in dienst (behalve Coltof ook Ad de Bont, red.). Dat was inderdaad veel, maar zij schreven en regisseerden ook allebei en waren dus heel productief. Bovendien was het maar voor vier jaar. Ad is afgelopen zomer met pensioen gegaan. Had hij dan vier jaar voor zijn pensioen moeten weggaan?’
Coltof: ‘Ik heb nooit zo goed begrepen waaraan we die kritiek te danken hadden. We wilden met De Toneelmakerij meer mogelijk maken voor het hele jeugdtheater. Het was een typisch geval van: steek je hoofd maar niet boven het maaiveld uit, anders kappen we het af. Zo gaat het als je de eerste bent. Dan staat iedereen te kijken en commentaar te geven.’
Volgens Van Eeghen is het altijd gevaarlijk om een eenling te zijn. Vier jaar geleden zouden er oorspronkelijk twee grote jeugdtheatergezelschappen worden gevormd. Behalve De Toneelmakerij leek Theatergroep Max daarvoor in aanmerking te komen. Maar omdat indertijd onder andere de provincie Zuid-Holland en de gemeente Rotterdam dwarslagen met het beleid van OCW ging dat niet door.
Van Eeghen: ‘Als er toen twee gezelschappen waren gekomen, dan was er nu echt sprake geweest van differentiatie binnen het jeugdtheaterbestel. Dan hadden we gezamenlijk kunnen vechten. Eén groot gezelschap is géén groot gezelschap, dat kan ook wel weg, zo bleek.’
Hoger beroep
In de vensterbank achter Van Eeghens bureau torent een stapel papieren van bijna een meter hoog. ‘Dat is het dossier,’ wijst ze. Het dossier van de rechtszaak die De Toneelmakerij aanspande tegen het ministerie van OCW wegens onbehoorlijk bestuur en de te lage vergoeding voor frictiekosten. Op het eerste punt werd verloren, op het tweede gewonnen. Zowel het gezelschap als de staatssecretaris gingen in hoger beroep, wat De Toneelmakerij verloor. En daarmee was de laatste strijd gestreden.
Coltof: ‘Toen hebben we elkaar aangekeken en besloten: dit wordt het jaar van het verlies. Dat is een kunst, je moet je verlies kunnen nemen. Zoals we ook onze winst namen toen we groot werden.’
Er volgden ontslagen, contracten die afliepen werden niet verlengd. Het aantal fte’s ging van drieëntwintig naar dertien. Maar de functiescheiding wordt behouden. Van Eeghen: ‘Wij willen de opgebouwde expertise in ons bedrijf niet kwijt.’
Om die reden kreeg bijna iedereen deeltijdontslag. Niemand is meer fulltime in dienst. Acteurs en ook Coltof en van Eeghen werken tachtig procent. Coltof: ‘Dat betekent dat we wel fulltime werken, maar niet fulltime betaald krijgen.’ De ruim vijftien stagiaires die per jaar een gedeelte van hun opleiding vervulden op de verschillende afdelingen en op de toneelvloer zijn verleden tijd. Ook het aantal projecten voor jonge schrijvers, regisseurs en acteurs zal afnemen tot een derde van wat het was.
Coltof: ‘Ik zal de onbevangenheid van al die jonge mensen heel erg missen. Ze werpen regelmatig vragen op waardoor je zelf ook weer opnieuw gaat nadenken.’
Coltof besloot daarom Paul Knieriem en Daniël van Klaveren ruimte te bieden om jaarlijks één of twee voorstellingen te regisseren. Ze komen niet in vaste dienst, maar worden wel onderdeel van de artistieke raad.
Coltof: ‘Zij houden allebei echt van tekst, net als ik. Zeker binnen het veranderende jeugdtheaterlandschap, waarin beeldend en fysiek theater steeds prominenter aanwezig is, vind ik het belangrijk tekstgeoriënteerd theater te blijven maken.’
Sparen
Het nieuwe gezelschap zal per jaar een klassenvoorstelling en twee reizende voorstellingen voor kleine en middenzalen uitbrengen. En als het erin zit een reprise spelen. De jaarlijkse grotezaalvoorstelling vervalt.
Coltof: ‘Er moeten keuzes worden gemaakt. We willen absoluut niet werken vanuit het gevoel dat alles minder is dan voorheen. Dus we gaan nieuwe paden inslaan en dat geeft gek genoeg ook lucht en nieuwe ideeën. Spelen voor grote zalen betekent dat je minder experimenteel kan zijn. Zonder dat je jezelf verloochent, moet je een veel breder publiek aanspreken. Dat hebben we met veel plezier gedaan en het is jammer daarvan afscheid te nemen. We nemen nu de ruimte om weer te gaan experimenteren met andere theatervormen.’
Het grote succes van de viereneenhalf uur durende locatievoorstelling Mehmet de veroveraar, die afgelopen zomer in een gigantische loods in Alkmaar speelde, smaakt bijvoorbeeld naar meer. Coltof: ‘Die grootschaligheid is niet meer mogelijk, maar we proberen wel te sparen en eens in de twee of drie jaar een echt groot locatieproject te verwezenlijken. Volgend seizoen spelen we een voorstelling over de slavernij in een afbraakloods in samenwerking met het Scheepvaartmuseum in Amsterdam: Verkocht.’
Met tekst, experiment en een enkel groot locatieproject gaat De Toneelmakerij de toekomst tegemoet. Een toekomst waarin nog wel het een en ander valt te onderzoeken en te bevechten. Van Eeghen ziet twee hete hangijzers: ‘Talentontwikkeling is bij alle Bisgezelschappen een voorwaarde, maar ze zijn het er bij jeugdtheater vergeten bij te zetten op het ministerie. En het kan natuurlijk ook niet met vijf ton. Over twee jaar, als die hele tombola weer gaat beginnen met het advies van de Raad voor Cultuur, moet talentontwikkeling binnen het jeugdtheater hoog op de agenda komen. En verder vraag ik mij af hoe dan zal worden omgegaan met de shift die heeft plaatsgevonden in de rijks- en gemeentesubsidies. Voor ons is Amsterdam met ruim zeven ton inmiddels hoofdsubsidiënt, maar OCW bepaalt voor vijf ton nog altijd de belangrijkste beleidsregels, bijvoorbeeld over publiekscijfers. Je mag verwachten dat steden – als zij hoofdsubsidiënt zijn, en dat is bijvoorbeeld ook in Rotterdam het geval – het voortouw gaan nemen in het kunstbeleid.’
[speelinfo]
Circus Rouda door De Toneelmakerij, regie en tekst Ad de Bont
20-21 april, Jeugdtheater De Krakeling Amsterdam
I/Ik/Eg door De Toneelmakerij, regie Jonas Corell Petersen, tekst Oscar van Woensel
9 t/m 13 april, Theater Bellevue Amsterdam; 19-20 april, Theater aan het Spui Den Haag; 16 mei, Theater an der Parkaue Berlijn
[streamer]
‘Het nieuwe gezelschap zal per jaar een klassenvoorstelling en twee reizende voorstellingen voor kleine en middenzalen uitbrengen. En als het erin zit een reprise spelen. De jaarlijkse grotezaalvoorstelling vervalt.’