Terugblik jeugdtheater

gepubliceerd in: 
TM
gepubliceerd op: 
01/09/2012

In het jeugdtheater is afgelopen seizoen vóór en achter de schermen gevochten tegen macht, rigide regels en onwetendheid. De sector won terrein aan wonderschone muziektheatervoorstellingen voor de grote zaal, maar verloor de strijd om subsidies.

Het was vechten tegen de bierkaai afgelopen seizoen. Het Nederlandse jeugdtheater behoort tot de internationale top, zoals bijvoorbeeld Theatergroep Max dit seizoen bewees met de jubelend ontvangen en uitverkochte tournee van Help! in de Verenigde Staten. Maar nergens leken de klappen zo hard aan te komen als in deze sector. Het absurd lage budget dat door het ministerie van OCW voor jeugdtheater wordt vrijgemaakt in vergelijking met de budgetten voor volwassengezelschappen (0,5 miljoen versus maximaal 2,5 miljoen) duwt de sector in de marge. Helaas wilde de nieuw aangestelde Raad voor Cultuur liever bekend worden als het braafste jongetje van de klas dan als vooruitstrevend en met kennis van de sector handelend adviesorgaan. De Raad adviseerde zoals de staatssecretaris hem had opgedragen: op landelijk niveau komt er geen differentiatie naar grootte en bereik. Alle acht BIS-jeugtheatergezelschappen krijgen vijf ton. Daardoor gaan vooral De Toneelmakerij en Max er exorbitant op achteruit, gezelschappen die vier jaar geleden nog expliciet de opdracht kregen zich grootschalig te ontwikkelen (onder andere om de grote zaal regelmatig te bespelen).

En er werden meer klappen uitgedeeld: Kwatta uit Nijmegen, De Citadel uit Groningen en NTJong in Den Haag (voortgekomen uit een fusie tussen Stella Den Haag en het Nationale Toneel) kregen een negatief advies. Kwatta moest het afleggen tegen Jeugdtheater Sonnevanck, dat de enige jeugdfunctie voor landsdeel Oost binnenhaalde. In Groningen en Den Haag werd de vacature opnieuw opengesteld, wat in de zomermaanden tot koortsachtige allianties, imaginaire verhuizingen, ellenbogenwerk en ‘wie-niet-waagt-wie-niet-wint’-acties leidde. Inmiddels is duidelijk geworden dat NTJong alsnog het jeugdgezelschap van Den Haag wordt en Het Houten Huis de functie in Groningen zal gaan invullen. Jammer genoeg hebben ook gemeenten en provincies het jeugdtheater niet ontzien. In Utrecht bijvoorbeeld werd de uiterst geringe aanvraag van Het Lab als ontwikkelingsplek voor jong jeugdtheater en jeugddanstalent niet gehonoreerd.
Enig lichtpuntje vormde de toekenningen van het Fonds Podiumkunsten . Ongeveer twee derde van de aanvragers voor jeugd kreeg een positief advies, waaronder enkel nieuwkomers zoals Hoge Fronten van Lieke Benders en het al langer bestaande maar niet eerder door het Fonds gesubsidieerde Alkmaarse gezelschap Unieke Zaken. Alleen Beumer en Drost viel net onder de zaaglijn.

Fatsoensnormen
In dit seizoen, dat achter de schermen in het teken stond van het gevecht tegen de macht en de daarbij horende onwetendheid en rigiditeit, werd ook vóór de schermen het nodige uitgevochten. In een opvallend aantal voorstellingen werd het opgenomen tegen een of andere niet te vermurwen en meedogenloze grootheid. Maar in het merendeel van die voorstellingen was de afloop - met dank aan de literatuur waarop ze waren gebaseerd - een stuk utopischer dan in de bittere bezuinigingswereld.
In De vloek van Woestewolf van Het Filiaal wordt de aan goudkoorts leidende engerd verslagen. Zo ook in De meester van de zwarte molen van Het Laagland, waar de tucht van de zwarte magie uiteindelijk wordt verbroken door de kracht van de liefde. Alleen in De Boevenkoning van De Toneelmakerij spiegelt de fictie op het podium enigszins de werkelijkheid; daar legt de hele samenleving het af tegen een corrupt, graaierig systeem met een egoïstisch boevenkoningsechtpaar aan het hoofd. Wél een happy end, maar doorspekt met de nodige kritiek op domheid, willekeur en met voeten getreden fatsoensnormen van politici, etaleert Heldenbrigade van hetzelfde gezelschap. Een geestig pleidooi dat regels er ook zijn om overtreden te worden.

Babyboomers
Ook metaforisch voor de situatie in het jeugdtheater bleek Peter Pan en de verloren jongens van Theater Gnaffel. In deze eigenwijze interpretatie van het beroemde boekje van James Barrie worstelt een autistische Peter Pan met voor hem onbegrijpelijke veranderingen: niet alleen die van het volwassen moeten worden, maar ook die van de afwezigheid van zijn pas overleden moeder. Als de jeugdtheatersector al de hand in eigen boezem zou willen steken ten aanzien van de onredelijke klap die wordt uitgedeeld, dan heeft die te maken met een hardnekkige weigering tot veranderen. Vooral jonge getalenteerde makers hebben weinig structurele poten aan de grond gekregen in de sector, onder andere omdat de generatie babyboomers te lang aan het roer is blijven zitten en te weinig aan haar opvolging heeft gedacht. Daarin komt met Het Houten Huis in de Bis en enkele jonge gezelschappen met fondssubsidie nu verandering. Maar ook in het aangaan van structurele en ongewone samenwerkingen is de sector behoorlijk onbeweeglijk gebleken. Nu, onder druk van de bezuinigingen, komen er twee duidelijke uitzondering op deze behoudende koers: met NTJong worden voor het eerst structureel de grenzen tussen jeugd- en volwassenentheater opgeheven en met Maas, het nieuwe gezelschap dat gevormd gaat worden in Rotterdam komen dans en theater samen. Jeugddansgroep Meekers en theatergroepen Siberia en Max slaan de handen ineen. Niet alleen komen voor het eerst in de jeugdtheatergeschiedenis twee disciplines bij elkaar, er wordt bovendien voor het eerst een combinatie gemaakt tussen produceren en programmeren van jeugdvoorstellingen. Bovendien wordt via zomerscholen en ateliers jonge maar ook ervaren makers een structurele kans geboden hun talenten te ontwikkelen binnen de sector.

Het zal de komende jaren nog een zoektocht blijven. Een zoektocht om binnen de rigide eisen en minimale financiële bijdragen van de verschillende overheden een sprankelender invulling van de jeugdtheatersector te vinden waarin nieuwe mogelijkheden, samenwerkingsverbanden en vooral kansen voor jonge makers hun bedding moeten krijgen. De verschuivingen en artistieke allianties bieden in ieder geval een veelbelovend perspectief.
Max scoorde afgelopen seizoen in elk geval al behoorlijk hoog in de samenwerking met choreograaf en mimer Jakop Ahlbom in de voorstelling Staal, over de ongeremde energie van opgroeiende jongens. Een voorstelling die zowel qua thema als qua vorm (fysiek) een eenzaam buitenbeentje vormde. Alleen vanuit Vlaanderen kreeg de voorstelling een waardige medestander, die het succes van Staal zelfs nog wist te overtreffen: Chicks for money and nothing for free van De Kopergietery en Het Kip. Bleef Staal hier en daar nog een beetje braaf en draaide de montage jammer genoeg stationair, Chicks verblufte met ongewone hilariteit, durf, uitvergroting en absurdisme. De fysieke krachtmeting van de mannen in combinatie met zelfspot, scheerschuim, bier en een glazen kubus waarin de blote mannenlijven zichzelf wisten op te vouwen deden het thema boven zichzelf uitstijgen.

Kakkende geit
Er waren verder relatief weinig onconventionele voorstellingen met een inventieve of hier en daar schurende vorm of thematiek dit seizoen. Behalve de net genoemde fysieke mannenmontagevoorstellingen vielen twee voorstellingen op vanwege hun humor. Van Beumer en Drost zijn we dat wel gewend en zij wisten menigeen weer de slappe lach te bezorgen met Mijnheer Hummeling gaat op reis, waarin René van ’t Hof floreerde – onder andere als dropjes kakkende geit. Een échte tegenhanger van het toch overwegend serieuze, tekstuele en gecompliceerde jeugdtheater brachten René Geerlings en Job Raaijmakers met Aap en Beer. De cabareteske sfeer, goeie slapstick, humor én diepgang (voor kleuters wel te verstaan) gaf een schwung die zelden tot nooit is vertoond de afgelopen jaren. Pieter Tiddens, op het gebied van kindercabaret al jaren eenoog – dit jaar met Superpapa – delft naast dit nieuwe duo volledig het onderspit.

Wat dit seizoen nu eens echt heel expliciet naar boven is komen drijven, is dat heel veel jeugdtheater muziektheater is. Én het merendeel van deze muziektheatervoorstellingen waren afgelopen seizoen succesvolle grotezaalproducties. Was het jeugdtheater voor de grote zaal vier jaar geleden nog volkomen onder de indertijd commerciële maat, in het laatste volledige seizoen van het Kunstenplan 2009-2012 betoonden de gesubsidieerde gezelschappen zich ook daar heer en meester. Firma Rieks Swarte, in coproductie met Bos Theaterproducties, overtuigde met Jip en Janneke, de mjoezikul. Met een typisch Rieks Swarte-decor en oergeestige liedjes van Fay Lovski werden Neerlands beroemde – en ook wel wat tuttige – kleuters uit de jaren vijftig aandoenlijk én met een knipoog tot leven gewekt. Met muziek die overigens op band stond. Helaas een trend in de jeugdmusical- en jeugdmuziektheaterwereld, zowel bij commerciële als niet-commerciële gezelschappen, ongetwijfeld ingegeven door budgettaire redenen. Zo hadden de familievoorstelling van het Ro Theater Woest water en de musicals Hoe overleef ik (zonder) liefde van Theater Familie en de Gebroeders Leeuwenhart van Theatergroep Terra (dat overigens zijn vierjarige gemeentesubsidie van Amsterdam kwijt is per 2013) de begeleiding van de zangers op band staan. Hoeveel interessanter het is om muzikanten op het podium te hebben, toonde de kleuteropera Mannetje jas van Ni!producties. De muzikale compositie van Boudewijn Tarenskeen was helaas vrij eenvormig, maar de uitvoering van zijn muziek was uitstekend en de drie muzikanten integreerden wonderwel in de transparante vormgeving die Sieb Posthuma op basis van zijn eigen illustraties in zijn gelijknamige prentenboekje ontwierp.
Ook de eerder genoemde De meester van de zwarte molen en De vloek van Woesterwolf waren zeer geslaagde, goed geënsceneerde muziektheatervoorstellingen voor de grote zaal, waarbij de muzikanten op vernuftige wijze deel uitmaakten van het decor. Wel voor de grote zaal, maar geen muziektheater was Het portret van Dorian Gray van Artemis. Na Woeste hoogten wederom een aangrijpende en goed gespeelde bewerking van een literaire klassieker.

Imposante meesterwerken
Niet voor de grote zaal, ook niet speciaal muziektheater (overigens wel met schitterende, speciaal door Vincent van Warmerdam gecomponeerde muziek), was de theatermarathon op locatie van De Toneelmakerij: Mehmet de veroveraar. In opzet, inhoud en uitvoering buitengewoon grootschalig en in alle opzichten de absolute baas boven baas van het seizoen. Een ongewoon complexe voorstelling die de geschiedenis vertelt van al in de vijftiende eeuw bestaande strubbelingen tussen Oost en West, de islam en het christendom. Gespeeld op drie verschillende locaties, allemaal even imposant vormgegeven door Guus van Geffen en vertolkt door een buitengewoon goed op elkaar ingespeeld ensemble van dertien acteurs, een ongekend hoog aantal in het jeugdtheater. Dat de Nederlandse overheden dergelijke imposante meesterwerken, waarin geschiedenis en fantasie een pijnlijk actuele betekenis krijgen en kinderen een sublieme totaalervaring wordt gegeven, geen toereikende financiële steun geven, is monsterlijk en getuigt van grote onwetendheid over de artistieke kwaliteiten in eigen land.

Ook in de kleine zaal stonden opvallend veel muzikanten op het podium. Variërend van een enkele blazer zoals in Ilay den Boers geëngageerde en uitzonderlijk goed geslaagde eerste jeugdvoorstelling Zoek het lekker zelf uit! tot een half orkest in de buitengewoon sympathieke vertelling Tsaar Saltaan van Kwatta. Stella’s In de nesten werd een aantal seizoenen geleden nog uitgevoerd met het Residentieorkest, voor de reprise en tournee van dit seizoen stond de imposante Schilderijententoonstelling van Moessorgski op band. Maar dat deed weinig af aan de schoonheid van het sprookje over drie betoverde vogels.
Ook een sprookje, een bewerking van een Turks exemplaar door Simon van der Geest, was IPromise van Jeugdtheater Sonnevanck. Dit jeugdgezelschap maakt al meer dan tweeëntwintig jaar expliciet muziektheater en is mede onder druk van de bezuinigingen een samenwerkingsverband aangegaan met het Gelders Orkest, de Nationale Reisopera en Toneelgroep Oostpool. Bijzonder aan IPromise was niet zozeer de regie of het spel maar vooral het in het algemeen virtuoos ingezette beatboxen van Eugène Heuvel.

De heren Groothof
Tot slot bleek afgelopen seizoen weer eens het ongelooflijke vakmanschap van twee gerenommeerde muziektheatermakende broers: de heren Groothof, ieder met een eigen voorstelling, allebei geregisseerd door Aike Dirkzwager. Frank Groothof werkte samen met De Kift, die steengoeie muziek maakte bij zijn voorstelling Kees de jongen. Harrie Geelen kortte het beroemde boek van Theo Thijssen bruut in en wist daarmee precies de essentie te pakken van het verhaal over de altijd optimistisch blijvende Kees Bakels. In een fanatieke zwembadpas struinde de vijfenzestigjarige Groothof overtuigend als een jongetje van acht over het podium. Deze beroemdste Groothof-broer blinkt misschien niet uit in theatrale vernieuwing, maar als solist de grote zaal bespelen (met naast hem een verbluffende Kiki Heesels die figureerde als alle andere personages), dat kan niemand in Nederland zoals hij.
De iets minder beroemde Groothof, René, speelde Ik ben niet bang, een ongelooflijk spannend verhaal naar de roman van de Italiaanse schrijver Niccolò Ammaniti. Hoe hij met niets dan zichzelf, wat petjes, rekwisieten en een saxofonist (Niels Bijl) het publiek zó weet mee te nemen in een bloedstollende, maar ook ontroerende thriller over een jongetje dat een gruwelijk geheim van de volwassenen om hem heen ontdekt, valt nauwelijks te begrijpen, laat staan adequaat te beschrijven.
En zo laten we een grimmig seizoen achter ons en gaan we een buitengewoon spannend seizoen tegemoet. Niet zozeer artistiek: het overgangsjaar van het ene naar het andere kunstenplan wordt gekenmerkt door veel reprises. Maar wel organisatorisch: veel deuren moeten sluiten en enkelen staan voor een spannende nieuwe uitdaging.