Theater 0-4

gepubliceerd in: 
TM
gepubliceerd op: 
01/12/2011

Theater voor peuters is in Nederland een niche. In Schotland en Frankrijk bijvoorbeeld wordt via onderwijs of gezondheidszorg overheidsgeld geoormerkt voor cultuur voor kinderen tot vier jaar, maar voor Nederlandse politici, voor zover die überhaupt bereid zijn cultuur te subsidiëren, betekent de term ‘alle kinderen’ nog altijd ‘iedereen vanaf vier jaar’.
Stichting 2+ breekt in Nederland al ruim tien jaar een lans voor theater, dans en muziek voor heel jonge kinderen. In eerste instantie met het festival Twee Turven Hoog dat jaarlijks in Almere en sinds kort ook in Haarlem plaatsvindt, en vanaf 2009 bovendien met Theater 0-4, een festival dat tweejaarlijks wordt georganiseerd in de Rotterdamse Schouwburg. Terwijl Twee Turven Hoog vooral een publieksfestival en een proeftuin voor jonge makers wil zijn, staat in Theater 0-4 de professionele uitwisseling tussen peutertheatermakers, jeugdtheatermakers en programmeurs van peutertheater centraal.
Maandag 7 november kwamen ruim honderd professionals bijeen om te leren van elkaars expertise. Het artistieke gedeelte van het programma bestond uit de dansvoorstelling Kopvoeters van het Duitse gezelschap Tanzfuchs, Pic Pac van De Meekers, de vier jaar geleden ontwikkelde performance Ets-Beest van Katrina Brown en twee theatervoorstellingen van Theatergroep Max. Moniek Merkx, artistiek leider van dat gezelschap, raakte tijdens de eerste editie van Theater 0-4 geïnspireerd door de overgeconcentreerde aandacht van grut dat net kan lopen. Onder haar supervisie werden Konijn Gezocht en Raketje uitgebracht, twee goed ontvangen voorstellingen voor een publiek van tweeënhalf tot en met vijf jaar. En voor hun ouders uiteraard, want die zijn niet weg te denken uit deze uiterst specifieke doelgroep.
Tijdens de gesprekken tussen makers bleek dat het peuterpubliek zelf weinig problemen veroorzaakt; de ouders en begeleiders van de dreumesen echter schijnen ‘a real pain in the ass’ te zijn. Zo worden toneelspelers regelmatig opgeschrikt door een goedbedoelende moeder die haar koters zakjes chips uitdeelt of een telefoongesprek begint tijdens de voorstelling. Maar ook het fluisterende ‘kijk daar’ in de kleine kinderoortjes wordt de ouders door de toneelspelers niet in dank afgenomen. Ouders willen de blik van hun kind veel te veel sturen en verpesten volgens de makers vaak de openheid waarmee de peuters opgaan in alles wat ze op het podium wordt aangeboden. Want op een of andere manier zijn de makers ervan overtuigd dat peuters ‘feilloos kwaliteit aanvoelen’, iets waar ouders in hun ogen weinig kaas van hebben gegeten. Die voelen naar de smaak van de makers zelfs verkeerd aan of hun kind nou wel of niet het podium op mag lopen en mag ‘meedoen’ en hoe dat ‘meedoen’ vervolgens ‘moet’. En inderdaad was de gang van zaken bij verschillende voorstellingen niet altijd even duidelijk voor de ouders. In Ets-Beest, waar een danseres met houtskool lijnen op een witte papieren vloer achterliet, bleek het niet de bedoeling dat ouders poppetjes met het houtskool gingen tekenen, maar wél dat de kinderen hun gevoel volgden en aan de abstracte ‘danskras’ gingen. En bij Kopvoeters, een dansvoorstelling met kleiballen, riep de choreografe annex geluidstechnicus een moeder luidkeels toe dat ze haar dochter best het podium op mocht laten huppelen toen zij probeerde haar onstuimige kind fysiek in bedwang te houden. Volgens de makers is dergelijke ‘onwetendheid’ van ouders fnuikend voor hun voorstelling. Tijdens het gesprek werd dan ook gepleit om ouders van te voren net als de peuters op hun gemak te stellen; voor veel peuterouders is een bezoekje aan het theater immers ook ‘nieuw’ en ‘spannend’.
Over de vraag of dat bieden van ‘veiligheid’ moet gebeuren via verbaal overgebrachte regels of misschien wel met het grovere geschut van een verplichte ‘theaterkijk-workshop’ voor ouders ontstond een verhitte discussie. Godzijdank kwam choreografe en danseres Andrea Boll met de verlichtende opmerking dat dergelijke problemen met een duidelijke artistieke vorm dienen te worden opgelost, waarop Noël Fischer, artistiek leider van Bonte Hond, het gesprek besloot door schoorvoetend op te merken dat het peutertheater zich kennelijk nog in de fase van emancipatie bevindt.
En daarmee raakte ze een snaar. Tijdens het gesprek tussen programmeurs kwam naar voren dat kwaliteit schaars is onder makers voor peuters. Gedeeltelijk is dat te wijten aan de geringe financiële middelen die hun ter beschikking staan. Vandaar dat peutertheater al jaren wordt gemaakt door idealisten die naast het spelen van een voorstelling ook vaak hun eigen regie, techniek, productieleiding en tourneeplanning op zich nemen. De uitkoopsommen van peutervoorstellingen moeten in de ogen van de programmeurs laag zijn, omdat er – gelet op de menselijke maat van publiek van twee turven hoog – maar maximaal honderd bezoekers per voorstelling kunnen komen. Bovendien kan peutertheater alleen worden geprogrammeerd op zondagochtend, anders komt er überhaupt geen publiek. Voor grote, financieel toegeruste jeugdtheatergezelschappen met artistieke kwaliteit in huis is het maken van voorstellingen voor peuters om die reden lastig, bijvoorbeeld omdat ze voor het spelen van één voorstelling per week geen vaste acteur met een CAO-salaris in dienst kunnen houden.
Maar het ontbreken van een financiële infrastructuur is niet het enige struikelblok. De vingers wijzen nu beschuldigend in de rondte: die van de programmeurs naar de lage kwaliteit van de makers en die van de makers naar de zogenaamd onnozele ouders. Als het peutertheater werkelijk status wil bereiken, wordt het tijd dat de vingers het wat dichter bij huis gaan zoeken.