Reportage HETPALEIS

gepubliceerd in: 
TM
gepubliceerd op: 
01/04/2014

Moet je je als jeugdtheatergezelschap per se profileren met een herkenbare handtekening van je artistiek leider? Het Vlaamse jeugdtheatergezelschap HetPaleis in Antwerpen bewijst dat er ook andere manieren zijn om je bestaansrecht te onderstrepen. Brechtje Zwaneveld werpt een licht op het organisatiemodel van dit huis en gaat na wat Nederland hiervan kan opsteken.

Door Brechtje Zwaneveld

Bij aanvang van het seizoen 2013-2014 werd het Nederlandse jeugdtheaterbestel enigszins opengebroken met de komst van enkele nieuwe artistiek leiders en maar liefst twee nieuwe organisatiemodellen. In Rotterdam sloegen dansgezelschap Meekers en theatergezelschap Max de handen ineen tot Maas theater en dans. Behalve dat dit gezelschap bewust twee disciplines herbergt, beschikt het als enige jeugdtheatergezelschap in Nederland over een eigen podium met twee zalen waarin behalve eigen voorstellingen ook gastvoorstellingen worden geprogrammeerd, allemaal jeugdvoorstellingen. In Den Haag gingen Stella en het Nationale Toneel samen tot een jeugdtheatergezelschap dat vaart onder de vlag van een volwassenengezelschap: NTjong.

Etiketten
Het is op dit moment nog te vroeg om iets te zeggen over de verworvenheden van deze nieuwe constructies, behalve dan dat beide de hoop vestigen dat nu eindelijk de onzichtbare maar dwingende grenzen tussen theatrale disciplines, tussen programmeren en produceren en tussen de doelgroepen ‘jeugd’ en ‘volwassenen’ worden overbrugd. En dat is een welkome verwachting binnen het Nederlandse jeugdtheaterbestel, dat al decennialang vertrouwt op het beproefde model van ‘disciplineonderscheidend gezelschap met regisserend artistiek leider aan het hoofd’.
Het Nederlandse jeugdtheater heeft het met dat model jaren fantastisch gedaan, maar het model heeft de genoemde grenzen ook aangescherpt en een tamelijk op zichzelf gericht klimaat bewerkstelligd. Veel gezelschappen leunen vooral op de artistieke handtekening van hun artistiek leider en onderscheiden zich met hun eigen specialistische discipline van ‘muziektheater’, ‘beeldend theater’, ‘teksttheater’ en, in het verlengde daarvan, met etiketten als ‘controversieel’, ‘toegankelijk’, ‘maatschappelijk betrokken’, ‘surrealistisch’ et cetera. Daarmee wordt in zekere zin de benauwende aanname in stand gehouden dat kwaliteit alleen maar kan worden ontwikkeld door steeds beter te worden in een bepaalde discipline of zelfs in een bepaalde stijl.

Iets soortgelijks geldt voor de scheidslijn tussen het volwassenencircuit en het jeugdcircuit. Zouden beide circuits zich niet veel verrassender, vernieuwender, flexibeler en in elk geval vrijer kunnen ontwikkelen als er veel explicietere uitwisseling mogelijk zou zijn?
Het is opvallend dat genoemde scheidslijnen in Vlaanderen van oudsher minder streng zijn dan in Nederland. Dat heeft voor een groot gedeelte te maken met het feit dat daar wordt gewerkt vanuit een ander type organisatiemodel. Exemplarisch voorbeeld daarvan is het allergrootste jeugdtheatergezelschap van de hele Benelux: HetPaleis in Antwerpen, een schouwburg, educatiecentrum en producent in één dat zich volledig richt op kinderen en jongeren. Zou een dergelijk model het Nederlandse jeugdtheater verder kunnen helpen in de reeds begonnen ‘vernieuwingsslag’?

Vier miljoen
Om die vraag te kunnen beantwoorden eerst maar eens een schets van wat het ‘Paleismodel’ in al zijn facetten inhoudt.
Bij binnenkomst in de gigantische, betonnen hal van het Antwerpse ‘theaterhuis voor kinderen, jongeren en kunstenaars’ valt onmiddellijk de spreuk op van de Vlaamse illustrator en kinderboekenschrijver Gregie de Maeyer die naast de kassa op de muur is geschilderd: ‘Een brood wordt ook niet gebakken voor óf kinderen óf volwassenen.’ De boodschap is duidelijk: hier zijn de gemaakte voorstellingen genietbaar voor jong én oud en hier wordt ook niet moeilijk gedaan over de scheidslijn tussen jeugdtheatermakers en theatermakers voor volwassenen.
Met ruim vier miljoen subsidie van verschillende overheden onderscheidt HetPaleis zich in allereerste instantie door zijn schaalgrootte. We hebben het hier over een type organisatie waarmee geen enkel Nederlands of Vlaams jeugdtheatergezelschap zich kan meten, en zelfs sommige Nederlandse volwassenengezelschappen komen maar net aan een vergelijkbare financiële armslag. Om even een paar feiten onder elkaar te zetten: het huis beschikt over twee zalen, een grote zaal inclusief toneeltoren van ruim vijfhonderd stoelen en een kleine zaal van ongeveer honderd stoelen en verplaatsbare tribune. Een omgebouwde lijnbus doet scholen aan, waar per seizoen ongeveer 360 voorstellingen worden gespeeld. Er zijn vier educatieruimten plus een grote gezamenlijke keuken annex ontvangstruimte voor de workshops die bijna dagelijks worden gegeven. En er zijn een stuk of drie repetitieruimten die nagenoeg het hele jaar door in gebruik zijn; er worden per seizoen twaalf tot zestien producties uitgebracht, waarvan gemiddeld acht premières, waarvan er doorgaans vier in de grote zaal plaatsvinden. Deze voorstellingen zijn voor doelgroepen van vier-plus tot zestien-plus en gaan voornamelijk uit van tekst, maar de laatste jaren ook steeds vaker van beweging, dans of muziek. Ze worden bijna allemaal getoond aan zowel een besloten schoolpubliek (met een gemiddelde zaalbezetting van negentig procent) als aan een vrij publiek (met een gemiddelde zaalbezetting van zestig procent). Het merendeel kent tegenwoordig behalve een reeks van gemiddeld twintig voorstellingen in eigen huis een landelijke tournee van zo’n twintig voorstellingen. Tom Rummens, tot voor kort programmeur van de Brakke Grond, is onlangs aangesteld om het tot nu toe zeer geringe internationale bereik te gaan ontwikkelen.

Freelance
Buiten deze gigantische omvang en focus op grotezaalvoorstellingen is het opvallendste kenmerk, althans voor Nederlanders, het feit dat aan het hoofd geen regisserend artistiek leider staat, maar een niet-regisserend directeur. Alle regisseurs, acteurs, vormgevers, dansers en muzikanten, kortom alle artistieke geesten – gemiddeld zo’n honderddertig per seizoen - worden per productie op freelance basis aangesteld. Toen Barbara Wyckmans in 1997 aantrad als directeur en zij het KJT omdoopte tot HetPaleis was het een opvallende daad om het indertijd bestaande ensemble van acteurs en regisseurs te ontslaan. Wyckmans: ‘Met een vast ensemble van acteurs krijg je vroeg of laat een sfeer van tewerkstelling. “Wat doen we dit seizoen met Robbert?” Dat komt de artistieke kwaliteit niet ten goede. Bovendien wilde ik kunnen inspelen op de veranderende samenstelling van de bevolking van Antwerpen. Het feit dat zestig procent van de kinderen thuis geen Nederlands leert, maakt de roep om bewegings-, muziek- en dansvoorstellingen groter. Aan die behoefte zou ik niet kunnen voldoen als ik alleen maar acteurs in dienst zou hebben.’

Haar beleid bleek te werken. In Vlaanderen staan de voorstellingen van HetPaleis in het algemeen zowel artistiek-inhoudelijk als op het gebied van de (grootse) vormgeving zeer hoog aangeschreven. Theaterjournalist Wouter Hillaert noemt HetPaleis ‘het meest dynamische huis van Vlaanderen’.
Wyckmans stuurt aan, prikkelt en geeft richting vanuit de overtuiging dat het in alle kunsten gaat om een ‘teveel of tekort aan geloof, hoop en liefde.’ Ze vertelt: ‘Als je die essentie weet te raken, dan worden gevoelens universeel en ook leeftijdloos. Dan wordt bij kinderen niet zozeer fantasie als wel empathie ten opzichte van allerlei leuke en minder leuke, bekende en onbekende situaties geprikkeld.’
Wyckmans kiest regisseurs en makers in nauw overleg met het dramaturgische team dat ze in vaste dienst heeft. Het komt zowel voor dat makers bij haar aankloppen met ideeën als dat zij zelf naar makers op zoek gaat. Er zijn inmiddels enkele jaarlijks terugkerende makers, zoals Dimitri Leue en Stefan Perceval, maar er worden ook altijd weer nieuwe mensen uitgenodigd. Volgend seizoen komt bijvoorbeeld Guy Cassiers regisseren.
Wyckmans vist heel bewust in de poel van regisseurs en gezelschappen die niet alleen maar voor jeugd werken of juist misschien wel nooit eerder iets voor jeugd hebben gemaakt. Wyckmans: ‘Kan niet elke interessante regisseur geprikkeld worden om iets voor kinderen te maken? Ik denk het wel. Je moet ze alleen overtuigen en verleiden om zich op een terrein te begeven waar ze niet vertrouwd zijn.’ Hiermee samen hangt haar overtuiging dat ieder kind het dwingende recht heeft om met goede kunst en cultuur in aanraking te komen. Wyckmans: ‘Het is niet dat je, omdat kinderen de spellingsregels niet kennen, spelfouten op het bord kunt schrijven. Om later als volwassenen zelf de keuze te kunnen maken of je wel of niet aan kunst en cultuur wilt deelnemen, dien je ermee kennis te hebben gemaakt. Daarbij is het beste nog niet goed genoeg. Het recht voor kinderen op kunst betekent automatisch een verplichting voor iedere volwassene om een kind op zijn minst de gretigheid voor kunst te tonen, of dat nu gaat om bibliotheek-, musea-, concert- of theaterbezoek.’

Educatie
Wyckmans’ visie vertaalt zich dan ook niet alleen in het produceren van voorstellingen, maar ook in de ontwikkeling van een stevige educatieve dienst die veel verder reikt dan de discipline van podiumkunsten alleen. ‘Kunst moet niet zozeer geconsumeerd worden, maar vooral gedegusteerd,’ aldus Wyckmans. Schoolklassen krijgen op school een voorbereiding voorafgaand aan voorstellingsbezoek, in vakanties worden workshops aangeboden en enkele avonden per week worden basiscursussen acteren voor kinderen gegeven. Maar het hart van de educatie concentreert zich op een zeer exclusief dagprogramma dat juist niet direct is gekoppeld aan voorstellingsbezoek. Drie keer per week, nagenoeg het hele seizoen door, komt één klas een hele dag naar de ‘Tuin’. Vier gidsen – uit verschillende disciplines – ontvangen de kinderen, gemiddeld zo’n vijfentwintig. Van negen tot drie worden zij meegenomen in een project dat de oud-Griekse betekenis van het woord ‘educatie’ uitademt: er wordt gespeeld, ontdekt, gefilosofeerd, geproefd en gekozen. Het project verandert twee keer per seizoen, maar draait er altijd om kinderen zelf te laten creëren in kleine groepjes van vijf of zes. Op dit moment gaan de kinderen ’s morgens op zoek naar inspiratie in de straten van Antwerpen. Ze nemen geluiden op, verzamelen objecten, interviewen voorbijgangers over zaken als ‘de hoeveelheid groen’ of ‘culturele diversiteit’ in de stad, nemen foto’s van thema’s die hun opvallen, zoals ‘handen’ of ‘felgekleurde objecten’. Terug in HetPaleis werken de kinderen het verzamelde materiaal onder begeleiding uit tot korte scènes, bewerkte foto’s en geluidscollages, die ze aan het eind van de dag aan elkaar tonen. Tussendoor wordt voor de kinderen gekookt en alles - de sfeer, het artistieke experiment, het presenteren, het opruimen en afwassen - is een gedeelde verantwoordelijkheid van gidsen en kinderen.
Volgens hoofd educatie Anja Geuns is het een must om in eigen huis kinderen te kunnen ontvangen om de juiste aandacht, zorg en openheid te kunnen garanderen die kwalitatieve kunst en creatie behoeven: ‘Zoals een huwelijk pas sterk is wanneer je volledig jezelf mag zijn, zo komt de relatie tussen kunst en onderwijs ook pas tot bloei als beide in hun waarde worden gelaten.’

Getuigendag
Volgens Wyckmans is niet alleen een goede relatie met het onderwijs belangrijk. Zij vervult openlijk een maatschappelijke voorvechterrol richting de politiek voor het feit dat kunst voor kinderen een verantwoordelijkheid is van ons allemaal. Ze organiseert bijvoorbeeld een ‘getuigendag voor kinderkunsten’ in het Vlaams parlement, waarop vooraanstaande psychologen, kunstenaars, programmeurs en andere ‘getuigen’ vertellen over de ontgoochelende, bruisende, verwarrende, ontstellende indruk die hun allereerste aanraking met kunst en cultuur bij hen achterliet.
Wyckmans: ‘Ik ben er nog altijd verbaasd over, maar het is niet voor iedereen vanzelfsprekend om te participeren in kunst. Terwijl het met gemeenschapsgeld wordt gemaakt. We rijden toch ook allemaal over de snelweg? Dat die vanzelfsprekendheid ook voor kunst geldt, moet je mensen meegeven en daarbij kunnen opgewonden ervaringen van anderen de nieuwsgierigheid prikkelen.’

Nu zal menig Nederlands jeugdtheatergezelschap zichzelf geheel of gedeeltelijk herkennen in al deze mooie visies op kunst, kinderen, politiek en verantwoordelijkheid. Johanna Somers, directeur van STIP Theaterproducties (verantwoordelijk voor de verkoop van nagenoeg alle Nederlandse jeugdtheatergezelschappen en producent van jaarlijks zo’n drie ad hoc producties, doorgaans van jonge makers), is zeer te spreken over het Paleismodel: ‘Een dergelijke constructie kan de differentiatie en diversiteit van het Nederlandse jeugdtheaterbestel enorm verrijken. Een niet-regisserende intendant, die neutraal is maar wel precies weet wat kwalitatief teksttheater, fysiek theater et cetera is, kan voor een bruisend geheel zorgen. Zeker als die organisatie wordt verbonden aan een gebouw dat zich stevig binnen een regio profileert. Publiek van jeugdtheater kiest namelijk niet zozeer waar het met de kinderen heen gaat op basis van de naam of het profiel van gezelschappen, maar laat zich vooral leiden door de naam van voorstellingen – is die bekend, klinkt die aantrekkelijk enzovoort – en door vertrouwdheid met het theatergebouw.’

Intendant
Juist die verbinding met een gebouw levert een mogelijk nadeel op van het model van HetPaleis. Het theater is vooral stevig verankerd in Antwerpen – de thuisbasis, het landelijke en internationale bereik is beduidend kleiner. En toch zit er iets aantrekkelijks in het model. Natuurlijk is de financiële grootte van HetPaleis jaloersmakend en vormt zij een stevige voorwaarde om kwaliteit, bereik en effect te oogsten. Maar ‘grootte’ wil men in de Nederlandse politiek op dit moment niet voor het jeugdtheater, getuige de ruime halvering van het subsidiebudget van het enige Nederlandse jeugdtheatergezelschap van enig formaat, de Toneelmakerij. Maar het idee van een intendant aan het hoofd van een gezelschap is niet ondenkbaar. Het heeft zelfs voorafgaand aan het ‘overgangsseizoen’ 2012-2013 bij verschillende Nederlandse jeugdtheatergezelschappen eventjes de vergaderingen aangedaan. NTjong diende oorspronkelijk een aanvraag in bij OCW om de jeugdtak van het Nationale Toneel door een niet-regisserend intendant te laten leiden. En toen Theater Artemis als gevolg van de ziekte van artistiek leider Floor Huygen op zoek moest naar een opvolger, heeft men ook de mogelijkheid van een dergelijk constructie niet uitgesloten. Maar in beide gevallen is dat idee uiteindelijk overboord gegooid vanuit de positieve keus dat het profiel en het gezicht van een gezelschap toch het beste gewaarborgd kunnen worden door het kunstenaarschap van een maker. Als we naar het model en het succes van HetPaleis kijken, dan kunnen we die vanzelfsprekendheid op zijn minst eens ter discussie stellen.

Het is in dit licht buitengewoon opvallend dat niemand binnen HetPaleis duidelijk kon beschrijven wat nu de artistieke gemene deler was van een Paleis-voorstelling. Barbara Wyckmans schreef na die vraag zelfs onmiddellijk op haar to do-lijst dat het tijd werd eens een enquête te houden met de vraag wat zo’n voorstelling nu kenmerkt. Ze kon er zelf geen bevredigend antwoord op geven.
Volgens Wouter Hillaert is die vraag ook niet te beantwoorden. Menig theaterproducent, ook in Nederland, heeft natuurlijk al laten zien dat profilering echt niet alleen maar succesvol is aan de hand van de ‘artistieke handtekening’ van een regisserend artistiek leider. Dat ontbreken van de handtekening van een artistiek leider kan bovendien een belangrijke rol spelen bij het opheffen van het hardnekkige, toch nog altijd aanwezige statusverschil tussen theater voor jeugd en theater voor volwassenen. Zeker als een intendant boven de jeugd- en volwassenenpartijen staat en het net als Wyckmans als zijn of haar kerntaak ziet om elke interessante maker te overtuigen ooit iets voor kinderen te maken. Misschien kunnen de podiumkunsten zichzelf een dienst bewijzen door een intendant aan te stellen die, omdat hij niet om de haverklap hoeft te regisseren, zijn tijd kan gebruiken om actief en zichtbaar een sociaal-maatschappelijke boodschap af te geven aan de politiek omtrent de noodzaak van kunst. Misschien is dat een mooie nieuwe vorm van profilering. Zeker in het huidige klimaat, waarin niemand meer lijkt te weten wat kunst ook alweer allemaal vermag.