Reportage Expeditie Javastraat
Achter een grote snijplank in Eetlokaal LT staat een jongen. Hij is doof. In gebarentaal legt hij aan het publiek uit wat het verschil is tussen ‘julienne’ (in reepjes gesneden) en ‘brunoise’ (in blokjes gesneden). Buiten op het raam staat de tekst ‘eten en drinken in de dovencultuur’ en hij is een van de doven die hier werken.
We zijn in de Javastraat, een multiculturele winkelstraat in de Amsterdamse Indische buurt. Jeugdtheatergezelschap De Toneelmakerij speelt hier de voorstelling Expeditie Javastraat. Een ontdekkingstocht langs de winkeliers en hun verhalen. Verderop vertelt Mustafa van het koffie- en theehuis dat er bij hem weliswaar alleen maar oudere Turkse mannen thee zitten te drinken, maar dat zijn koffiehuis echt niet alleen voor Turken is, integendeel. Hij wil de drempel graag verlagen, maar dat is lastig. Hij woont en werkt al veertig jaar in Nederland en is onlangs vanuit Amsterdam naar Assendelft verhuisd. Daar worden zijn kinderen op de kermis weggejaagd en wordt zijn huis regelmatig beklad. ‘Dat geeft niet. Je boent het er weer af. Maar toen er een hakenkruis op de gevel verscheen, deed dat een beetje pijn.’
Regisseur Liesbeth Coltof sprak ter voorbereiding op dit project met alle winkeliers uit de straat. En ze werd diep geraakt door alle verhalen: ‘Ik voelde een grote verwantschap met mijn eigen vak. Winkeliers werken keihard, ze bieden tegenslagen het hoofd en zijn ongelooflijk gepassioneerd. Bovendien vertolken ze een sociale functie. Ze schenken bijna allemaal koffie aan hun klanten en als het moet bieden ze een luisterend oor.’
Coltof, tevens artistiek leider van de Toneelmakerij, worstelt al lang met het feit dat het Amsterdamse jeugdtheatergezelschap vooral hoogopgeleid publiek trekt, bovendien voornamelijk blank publiek. Coltof: ‘Daarom zijn we nu voor drie weken een multiculturele wijk ingetrokken. Via sponsers helpen we de scholen die het bezoek aan deze expeditie zelf niet kunnen betalen. Zodat de kinderen uit de buurt in hun eigen winkelstraat naar theater kunnen. En het mooie is dat ook de winkeliers het theater minder vreemd beginnen te vinden. Mo van Meesterschoenmaker Hillies zei laatst tegen me dat hij nooit had geweten dat theater echt een vak was.’
De expeditie voert verder naar de protestantse Elthetokerk. Nadat dominee Marleen heeft vertelt dat ze in haar preek altijd verhalen uit de Bijbel verbindt aan dingen die ze meemaakt in de buurt, vraagt iemand uit het publiek of hij wellicht op het orgel zou mogen spelen als er geen dienst wordt gehouden. De dominee antwoordt dat het instrument nog niet goed is geïntoneerd op de akoestiek in de ruimte, maar dat hij maar eens moet bellen voor een afspraak.
De laatste winkel die wordt aangedaan is ‘licht en meubels’ van Erik Vos. Hier spelen Tjebbo Gerritsma als meubelverkoper en Peter van Heeringen als winkelinspecteur nog een kort absurdistisch toneelstukje over het wel en wee van het verkoopvak. Inspecties maken het de winkeliers soms knap lastig, maar uiteindelijk komt alles op zijn pootjes terecht, inclusief een snufje verkoopsentiment: ‘Een goeie verkoper verkoopt geen stoelen en lampen, maar geluk.’