Recensie Klein Duimpje van Het Filiaal
Twee muzikanten komen op: een gitarist en een altvioliste. Ze nemen brutaal het midden van het podium en spelen een spetterende ouverture. Zowel hun kostuums als de klanken van hun instrumenten brengen je in de sfeer van ‘er was eens’, arme kindertjes en een bos waarin alleen broodkruimels of witte steentjes je de weg terug naar huis kunnen wijzen.
Zó muzikaal en veelbelovend openen maar weinig voorstellingen. Als vervolgens drie acteurs het podium oprennen en één van hen (Mirthe Klieverik) de schitterende openingstekst van Wim Hofmans Klein Duimpje begint te zingen, wordt je bij de strot gegrepen om nooit meer losgelaten te worden.
Maar dan. Dan maakt het acteerwerk van de drie acteurs de voorstelling tot een illustratief rommeltje. Samen vertellen ze het verhaal over de slimme Klein Duimpje, die de hoofddeksels van de gemene reuzenkinderen verwisselt met die van hem en zijn broertje en zusje zodat de reus zijn eigen kinderen doodt en Klein Duimpje en co met de zevenmijlslaarzen kunnen ontsnappen. Het drietal wisselt veelvuldig van rol, loopt nodeloos over het podium, frunnikt kinderlijk aan kostuums en schreeuwt hier en daar onverstaanbaar door elkaar heen. Ze spelen overdreven, geven het sprookje geen focus en verstoren de schitterende schoonheid van de tekst van Hofman en de muziek van Gábor Tarján. Want daar zou je wel de hele avond naar willen luisteren: naar het angstaanjagende gehuil van de zingende zaag, naar de grommende altviool en naar de verrukkelijk opstandige en poëtische tekst.