Recensie Ben niet bang van Maas theater en dans

gepubliceerd in: 
theaterkrant.nl
gepubliceerd op: 
03/10/2015

Edward Albees Wie is er bang voor Virginia Woolf bewerken voor kinderen vanaf zes jaar – dat getuigt van bewonderenswaardige lef. Moniek Merkx, artistiek leider en regisseur van Maas theater en dans bracht het wereldberoemde ‘ruziestuk’ bijna schetsmatig terug tot een klein uur. Martha en George worden Virginia en Wolf, getrouwd, erop uit om elkaar met woorden te vernederen tot op het bot; Nick en Honey worden ‘de buren’, jong, zwijgend, zich uitend via dans.
Het geheel speelt zich af tussen de berkenbomen, in een sprookjesbos. Er worden veel te veel spekkies gegeten, Virginia jongleert met scheldwoorden dat het een lieve lust is en het liedje ‘Ben niet bang voor de boze wolf’ functioneert soms als bezweringsliedje en dan weer als pesterijtje.
Marieke Dermul en Aerton Fraenk spelen het jonge stel met overgave. Hun beschetenheid in het begin, hun aarzelende bravoure als ze proberen om mee te doen met hun verbaal vechtende gastheer en –vrouw, hun brute confrontatie als ‘het spelletje’ een grens over gaat; alle bewegingen zijn effectief, krijgen de ruimte en drukken een waarachtige intensiteit uit. Dermul fleemt als ze zich aan Niek van der Horst (Wolf) vastklampt, Fraenk stampt en worstelt als hij zich juist probeert los te maken van Manon Nieuwboer (Virginia).
Van der Horst en Nieuwboer presenteren een klaterende woordenwaterval en tonen tegen het eind – in verstilde momenten – hun ware emoties. Van der Horst verscheurt een boek, in diepe frustratie over Virginia’s aanhoudende vernederingen en Nieuwboer dwaalt doelloos rond als ze haar onzekere eenzaamheid opbiecht.
Toch komt de voorstelling niet binnen. Het decor is mooi, de interactie tussen tekst en beweging is helder maar de gekozen speelstijl komt het ruzie-onderwerp niet ten goede. Nieuwboer en Van der Horst zijn de koning en de koningin van de ironie. Ze kunnen allebei een schitterende schakering aan lichte, flauwe, tenenkrommende of venijnige spot in hun spel brengen. Maar in Ben niet bang blijft hun ironie voortdurend ultralicht en onderkoeld. Dat werkt vervreemdend en bewerkstelligt dat je bij alles wat ze vertellen, betwijfelt of het wel waar is. Zelfs of zij wel met elkaar getrouwd zijn en van elkaar houden, is twijfelachtig. Het wordt daardoor moeilijk om met hun personages mee te gaan; nergens wordt het steekspel echt pijnlijk en maar heel af en toe wordt het een beetje grappig. Er lijkt de hele tijd een olifant in de kamer te staan, maar die wordt zo goed genegeerd dat de diepe vernedering en eenzame onzekerheid die kennelijk achter de ironie schuilgingen, er aan het eind ‘bijgehaald’ lijken.
Intrigerend is dat in het eindspel, waar het verzonnen kind van Virginia en Wolf ‘hen niet meer wil’, daadwerkelijk een kind (Coco Doorn) opkomt. Ze troost de ruziemakers en brengt hen – zonder dat zij haar waarnemen – weer liefdevol bij elkaar. Eind goed al goed, maar ‘wat goed’ blijft ongewis.