Interview Sophie Warnant

gepubliceerd in: 
TM
gepubliceerd op: 
01/09/2014

Met haar tengere meisjeslichaam en doorleefde mimiek riep Sophie Warnant in Bekdichtzitstil een jongetje in het leven dat evenveel afkeer als medeleven afdwingt. Ze won voor deze rol een Zilveren Krekel, waarmee ze een van de kanshebbers is voor de Gouden Krekel 2014 in de categorie ‘beste podiumprestatie’.

Door Brechtje Zwaneveld

In de voorstelling Bekdichtzitstil van Theater Artemis en Theater Antigone maakt het publiek kennis met drie kinderen die allemaal in meer of mindere mate aan een gedragsstoornis lijden. Ze zitten op een gewone school en hun abnormale gedrag drijft hen naar elkaar toe. Hun vriendschap groeit en hun verbintenis geeft ze de kracht om hun zwaar geëtiketteerde buitenpositie op school, thuis en in de hele samenleving te doorstaan.
De Franstalige actrice Sophie Warnant (27) leerde speciaal voor deze rol Nederlands spreken. Het publiek vergeet waarschijnlijk nooit meer haar zwaar autistische jongetje François. Warnant laat hem schreeuwen, laat hem schuw in zichzelf teruggetrokken rondsluipen, laat hem spastisch bewegen … En onder zijn grillige voorkomen schemeren een diepe kwetsbaarheid en een gewelddadige frustratie door.

Hoe is het personage van François ontstaan?
‘Raven Ruëll, de schrijver en regisseur van Bekdichtzitstil, heeft samen met Jan Sobrie, die ook meespeelt, verschillende monologen geschreven. Ik koos daaruit een monoloog van een klein jongetje met het syndroom van Asperger. Vervolgens ben ik emotioneel en fysiek op zoek gegaan naar dat kleine jongetje. Hoe zit François aan tafel, hoe kijkt hij mensen aan, hoe reageert hij als hem iets wordt gevraagd? En daarbij vermeng ik gedachten en emoties met dingen die ik zie in de realiteit. Ik observeer graag. Langzaamaan wordt dat dan een geheel.’

Waarom koos je de rol van een jongetje?
‘Ik hou van jongetjes. Ik wilde het ongecontroleerde, speelse en uitbundige onderzoeken en dat past naar mijn idee beter bij een jongetje. Het gaf een enorme vrijheid om niet te kunnen vervallen in mijn eigen meisjesclichés.’

In het laatste jaar van jouw opleiding aan het Conservatorium van Luik heb je een solo gemaakt over waanzin: Ha Tahfénéwai! Daarvoor ging je enige dagen op bezoek in een Franse psychiatrische kliniek. Waar komt jouw fascinatie voor mentale stoornissen vandaan?
‘Die is al ontstaan in mijn kindertijd. Ik heb een oudere broer met het syndroom van Down. Dat is natuurlijk geen mentale stoornis, maar iemand met Down is anders, is niet “normaal”. Aan de ene kant begreep ik nooit goed waarom hij door de buitenwereld anders werd bekeken, aan de andere kant leek het me heel prettig om zelf het syndroom van Down te hebben. Zijn naïeve en magische blik op de wereld trok mij aan. Ik verlangde ernaar om net als hij op een heel directe manier, zonder eigen verantwoordelijkheid, te kunnen reageren op alles om me heen. Tot het moment dat ik in Luik op het Conservatorium begon. Toen kwam de realiteit binnen. Dat gebeurde tijdens een Stanislavski-oefening in het eerste jaar. We moesten anderen observeren en daarbij ontdekte ik de rijkdom van de mens. Ieder mens heeft zijn eigen unieke gedrag en dat is bij iedereen een complex mengsel van gekte en oprechtheid. Ik vond het voor Ha Tahfénéwai! belangrijk dat het publiek zich net als ik de vraag stelde waarom we meestal het contact met iemand die gek is uit de weg gaan, terwijl het uiteindelijk toch ook gewoon mensen zijn. “Gek” en “normaal” zijn geen neutrale begrippen. Het is een voortdurende vraag waar de grens tussen die twee ligt. Diezelfde vraag heb ik ook proberen op te roepen met het personage van François.’

Hoe reageerden de kinderen die Bekdichtzitstil zagen?
‘Ik herinner me vooral de allereerste keer dat we voor een publiek van een klas in Den Bosch speelden. Op de eerste rij zat een jongen die tijdens een verhaal dat ik vertel over mijn vader (die ik heel erg mis en die ineens thuiskomt) helemaal rood werd van opwinding. Hij leefde helemaal met mij mee, dat was supermooi. Dat is ook bijzonder aan de voorstelling, dat we het publiek benaderen alsof we samen op de speelplaats zijn. Daardoor hebben we direct contact met de emoties van het publiek.’

Wat dacht je toen je hoorde dat je genomineerd was voor deze prijs?
‘Ik vind het nog altijd een beetje onwerkelijk. Soms lijkt het alsof anderen blijer zijn dan ik zelf. Voor mij voelt het alsof de prijs niet alleen voor mij is maar ook voor François. Natuurlijk vind ik het fijn. Het is belangrijk voor een actrice om opgemerkt te worden. Ik heb voor het beroep van actrice gekozen omdat het noodzakelijk is voor mij, maar dit beroep is wel elke dag een strijd. Overal in Europa zijn de kunsten in gevaar. Deze prijs bevestigt mijn keuze voor dit beroep.’

Waarom is het noodzakelijk voor jou om actrice te zijn?
‘In een stuk spelen biedt je de mogelijkheid om je in zeer uiteenlopende onderwerpen te verdiepen. Niet op een theoretische manier, maar op een emotionele manier. Ik ga volgend seizoen bijvoorbeeld meespelen in een voorstelling over seksualiteit bij pubers en de grenzen die zij daarin wel of niet stellen. In een toneelstuk kun je dingen zeggen die het publiek misschien niet weet, of waarover het publiek misschien wel nooit op die manier nadenkt, zoals over de vraag wat eigenlijk normaal is. Maar ik ben geen politiek actrice. Ik verkondig in mijn werk geen mening, ik probeer vragen te stellen die ons dichter bij elkaar brengen via herkenbare en kernachtige menselijke emoties. We leven allemaal samen, we hebben gedeelde dromen en daarvan kunnen we samen genieten. Met dit beroep kun je iets heel moois creëren: saamhorigheid.’