Interview met Sallie Harmsen

gepubliceerd in: 
NRC
gepubliceerd op: 
26/02/2015

Actrice Sallie Harmsen (25) werd op haar 19de genomineerd voor een Gouden Kalf voor haar rol in de speelfilm Het echte leven. Inmiddels is ze verbonden aan Het Nationale Toneel, waar zij nu de titelrol speelt in de familievoorstelling Polleke, naar de boeken van Guus Kuijer.
Polleke
“Normaal vraag ik mij nooit af of ik op mijn personages lijk, maar bij Polleke is dat wel een beetje zo. Net als Polleke was ik ook een koppig kind. En vreselijk overtuigd van wat ik deed. Als ik een tekening had gemaakt dan verklaarde ik mezelf meteen tot schilder. Polleke verklaart zichzelf tot dichter. In de voorstelling volg je haar van haar negende tot haar elfde, een klein stukje coming of age, van kind naar puber. Ze wordt teleurgesteld, door haar drugsverslaafde vader en door haar Marokkaanse vriendje. Dat maakt haar zelfstandiger en ouder, maar er breekt ook een bepaald soort romantiek. Ik weet niet of dat verdrietig is, of hoopvol, het is noodzakelijk in het leven.”
Antwoorden
“Op de vraag ‘wat moet je doen op de wereld?’, antwoordt Polleke: ‘Nou, je moet heel veel dingen níet doen, maar de meeste dingen moet je gewoon wél doen.’ Dat vind ik ook. Zoals Shaffy zei: ‘Je moet dúrven leven.’ Eeuwige twijfel leidt tot stilstand. Ga voor wat je wil en als het niet lukt, dan probeer je iets anders. Maar je moet doen, antwoorden komen niet uit de lucht vallen, antwoorden hangen niet ‘ergens’ daarboven en vallen dan ineens je hersenpan in. Het is kiezen in het leven en wat je kiest moet je volle bak ervaren. Inmiddels denk ik dat ik dat enigszins kan, maar ik heb het moeten leren.”
Gescout
“Ik ben opgegroeid in Amsterdam, in de Nieuwmarktbuurt. Mijn ouders zijn gescheiden toen ik vier was en ik woonde bij mijn moeder, die kunstacademie heeft gedaan. Ik heb heel lang getwijfeld over wat ik wilde worden. Het moest ‘iets met kunst’ zijn, maar wat precies, daar had ik geen idee van. Ik tekende en schilderde, ik zong, ik speelde accordeon en op mijn veertiende rolde ik de filmwereld in. Ik werd gescout terwijl ik aan het spijbelen was, in het Vondelpark. Toen had ik nog kort, zwart haar en ging altijd naar ska-concerten en zo. Ik zat met mijn vrienden de alto uit te hangen en ineens kwam er een heel knappe jongen op mij af, die vroeg of ik me wilde inschrijven bij een nieuw castingbureau, Oi Mundo. Ik vond het avontuurlijk maar ik ambieerde totaal geen carrière als filmactrice. Dus toen ze een paar maanden later belden voor een Etos reclame, vond ik dat vooral handig voor het geld. Daarna werd ik gevraagd voor een Telefilm van David Lammers, Snacken. Dat werd een supergoed filmpje, waardoor er een deurtje in de filmwereld openging. En op een gegeven moment dacht ik: ‘Nou, toch maar eens auditie doen.’ Op de Toneelacademie in Maastricht werd ik helemaal betoverd. Dat oude gebouw aan een riviertje, met een arena, waar je binnenkomt door zo’n kleine houten poort; toen wist ik: This is where I belong.”
Harnas
“De academie was te gek, heftig en intensief. Ik ben wispelturig; alles om mij heen triggert mij en daardoor komt er eigenlijk niks van de grond. Ik had een instituut nodig dat mij keihard richtte: dit ga jij doen en dat ga jij goed doen. Geen gefladder meer. De academie deed dat met mij, vier jaar lang. Het aller engste vond ik om mijn ziel te tonen voor publiek. Ik voelde altijd een enorme prestatiedruk. Niet omdat ik al succesvol was geweest voordat ik naar de academie ging en tijdens de academie in films en televisieseries speelde; het waren niet de verwachtingen van anderen waaraan ik moest voldoen, maar die van mezelf. Ik dacht vaak ‘wat doe ik hier, ik kan dit niet, het gaat nooit wat worden’, welke rol ik ook speelde. Pas bij mijn afstudeervoorstelling was het afgelopen. Ik besefte dat alle angsten en twijfels een soort harnas waren dat me alleen maar tegenhield. Toen kon ik dat harnas uittrekken en mijn wapens weggooien en denken: ‘Dit ben ik. Ik kan mezelf niet beter of slechter maken dan ik ben en als het je niet aan staat, dan kan ik daar ook niet zo veel aan doen’.”
Arbeid
“Dat ik veel verleidelijke rollen heb gespeeld, is een vorm van typecasting. Ik speelde in Het echte leven en dat viel goed, dus werd ik vaker voor dat soort rollen gevraagd. Verleiding is leuk om te spelen, omdat het echt ‘een spel’ is, maar ik bewaak dat ik mijn spectrum breed houd. Ik zie het als mijn eigen verantwoordelijkheid dat ik mooie keuzes maak. Elk personage dat ik speel, wil ik helemaal begrijpen. Ik wil van elke zin weten waar ik de klemtoon leg, waarom mijn personage zegt wat ie zegt, wat de verbinding is met eerdere zinnen. Ik vind het te gek om met het materiaal om te gaan als arbeid. Daar kan je mij echt voor wakker maken ’s nachts: om alle emotionele lijnen tussen personages uit te denken en met plakkertjes in de weer te gaan om een script dramatisch in te delen. Spelen is pas leuk als alle scènes in je hoofd zo logisch zijn, dat de teksten vanzelf komen.”
Hugo Claus
“Vrijdag van Hugo Claus was een enorme kick. Die voorstelling werd een soort levend organisme dat zich iedere avond anders gedroeg. Omdat er zo goed werd samen gespeeld door de spelers, Ariane Schluter, Stefan de Walle en Vincent van der Valk. Mijn personage, Christiane, hunkert naar de liefde van haar vader. Omdat ze die niet krijgt, doet ze uit wanhoop iets wat precies het tegenovergestelde teweeg brengt van wat ze wil. Ze gaat met haar vader naar bed. Dat lijkt van een afstand heel heftig om te spelen, maar als een stuk en de chemie van de spelers echt goed zijn, dan wordt dat stuk de werkelijkheid. Dan hoef ik het niet meer ergens vandaan te halen, dan is dat huis met die vader en dat verlangen het hier en nu.”
Perverse ambiguïteit
“Als ik niet meer zou kunnen spelen, dan worden tekenen en schilderen mijn redding. Ik ben niet religieus, ik geloof niet in een hoger doel, maar kunst geeft mij houvast in het leven. Ik denk omdat ik alleen via kunst mijn gevoelens en ideeën kan kanaliseren. Kunst maakt mensen menselijk. Personages doen vaak rampzalige of slechte dingen. Door te begrijpen waarom ze dat doen, kan ik ze ook vergeven. Dat helpt mij om de wereld en mezelf te accepteren. Hetzelfde heb ik bij het ervaren van kunst. Ik kan huilen bij schilderijen van Mark Rothko; daarvan gaat zo’n overweldigende rust uit, dat is bijna niet te verwoorden. Of de films van Lars von Trier: zijn films spiegelen je altijd een plek in jezelf voor waar je liever niet naartoe gaat, maar waarvan je weet dat die er weldegelijk is. Hij omarmt de mens in al zijn perverse ambiguïteit. Tegenstrijdige verlangens, pijn, lust, ratio: alles mag bestaan in zijn films, niks wordt ontkend. Dat vind ik hartverscheurend ontroerend.”
Gottegottegottegod
“Boven mijn bureau hangt een cartoon van Gummbah, mijn held. Een mannetje kijkt naar een schilderij en zegt: ‘Gottegottegottegod’. Dat vind ik zo relativerend. Ik ben mijn hele leven met kunst bezig, heb daar ellenlange gesprekken over met mijn vrienden, maar uiteindelijk dient het leven nergens toe. Dat blijft een pittig dingetje: dat we dood zullen gaan en ons afvragen waartoe het allemaal heeft gediend. Dan kan je misschien maar beter af en toe om je heen kijken en denken: Gottegottegottegod.”