Drie Monniken
Al jaren loopt Floor Huygen, artistiek leider van Theater Artemis, rond met het verlangen een voorstelling te maken over het fascinerende bestaan van monniken. Dat wordt op 20 april ingelost als Drie monniken in première gaat, een coproductie met De Veenfabriek. Bert Luppes, Titus Muizelaar en Paul Koek spelen de drie monniken. In de eerste week van het repetitieproces sprak TM met hen over de aantrekkingskracht van afzondering en stilte, de relatie tussen religie en toneel en de uitdaging om drie monniken te vertolken.
Door Brechtje Zwaneveld
Bernard Dewulf heeft voor jullie een toneelstuk geschreven…
Titus Muizelaar: ‘Het is geen toneelstuk. Op het schutblad staat het woord “tekst”, niet “toneelstuk”. En dat klopt ook. In een toneelstuk bestaat tussen personages namelijk altijd discordia, tweedracht. Men kan elkaar niet uitstaan, houdt van elkaar, belazert elkaar, benijdt elkaar of koestert wat voor gevoelens dan ook jegens elkaar. In Dewulfs tekst is daarvan geen sprake. De enige tweedracht die in Drie monniken kan worden ontwaard, bevindt zich in de geesten van de drie monniken zelf. Stuk voor stuk worstelen ze met het voldongen feit dat ze na drieëndertig jaar als enige overgeblevenen van een ooit bloeiende congregatie zullen worden opgehaald. Door wie is niet duidelijk en waarheen ze zullen gaan al evenmin. Vanwege de hevige sneeuwval is het klooster echter geïsoleerd geraakt en het drietal krijgt nog even uitstel van de confrontatie met de buitenwereld.’
Kunnen jullie de drie monniken karakteriseren?
Paul Koek: ‘Als je een klooster binnengaat, wat zie je dan? Karakters? Individuen? Of zijn de mensen er allemaal hetzelfde? In een klooster lijkt het leven te zijn ontdaan van persoonlijke karakteriseringen.’
Bert Luppes: ‘Op de tweede dag van de repetitie hebben Titus en ik van rol gewisseld. Dat kon omdat de tekst speelt met het gegeven van identiteit en het ontbreken daarvan. Titus speelt nu een monnik die in het klooster wil blijven, terwijl ik juist zo snel mogelijk weg wil. Het personage van Paul heeft een soort commentaarfunctie.’
Volgens de flyer is het stuk een eerbetoon aan de levenskunst van monniken. Wat kun je eren aan de levenskunst van bidden en zwijgen?
Koek: ‘Ik heb heel veel respect voor iemand die zijn leven wijdt aan het doorgronden van iets van zo’n ongelooflijk spirituele kracht. Het onderzoek naar het goddelijke, naar die intense, bijna niet onder woorden te brengen beleving gaat over onmetelijk diepe vragen naar het waarom van het bestaan.’
Muizelaar: ‘Een monnik is uiteindelijk iemand die zich volledig inzet voor het welzijn van de mensheid, weliswaar door gebed en andere onzichtbare, niet-materiële zaken, maar toch. Het welzijn van de mensheid, dat is nogal wat.’
Luppes: ‘Voor mij zit in de afzondering en de overgave van een monnik iets heel aantrekkelijks. Je ontdoen van alle ruis, je terugtrekken, dat heeft een overeenkomst met kunstenaar zijn. Als kunstenaar ben je ook bezig met een wereld die minder goed te duiden is. Dat vraagt misschien wel om eenzelfde soort focus, waarbij je je niet zou willen laten afleiden door dagelijkse beslommeringen.’
Koek: ‘Wij leven in een tijd waarin we willen dat alles heel makkelijk te verteren is, maar het leven van een monnik is niet zo makkelijk te begrijpen. Zoals je ook van kunst eigenlijk niet precies kunt zeggen wat het is, behalve dan dat het aan iets wezenlijks raakt.’
Luppes: ‘Het idee van “begrijpen” komt in een heel ander daglicht te staan. Bij begrijpen denken we al snel aan antwoorden, maar daar gaat het natuurlijk helemaal niet om.’
Muizelaar: ‘Zoals Augustinus in de Belijdenissen geen antwoord vindt op de vraag naar een innerlijke God, maar daarover wel wonderschone dingen opmerkt. Moet je horen: “… daar waar voor mijn ziel die lichtglans fonkelt, die door geen plaats bevat wordt, daar waar die klank weerklinkt, die door geen tijd wordt weggerukt, daar waar die geur hangt, die door geen wind verstrooid wordt, daar waar die smaak bestaat, die door geen gretig eten wordt verminderd, daar waar die omhelzing wordt gegeven, die door geen verzadiging losraakt. Dat is het wat ik liefheb, wanneer ik mijn God liefheb.”’
Speelt religie een rol in jullie dagelijks leven?
Koek: ‘Ik ben katholiek opgevoed en ben misdienaar geweest. Toen mijn moeder stierf, zag zij Maria en ik geloof haar. Ze beschreef een wit licht dat haar wenkte. Daardoor weet ik heel zeker dat ze goed is aangekomen na haar dood. Maar ik bid bijvoorbeeld niet dagelijks en ga niet naar de kerk, als je dat bedoelt.’
Muizelaar: ‘Volgens mij is iedereen in deze tijd onvermijdelijk met religie bezig in zijn dagelijks leven. Politiek is religieus geworden, als je iets wilt begrijpen van de conflicten en spanningen die er heersen, dan zit je onmiddellijk bij de drie grote godsdiensten. En als het om mijn innerlijke beleving gaat, ja, dan geloof ik wel in God. Maar pas op, niet in een man met een baard of in de anekdotiek van welk geloof dan ook. Ik heb in Den Haag bij de jezuïeten op school gezeten, maar de laatste keer dat ik in een kerk ben geweest was dertig jaar geleden, in de Sint Servaes in Maastricht. Tijdens de preek haalde de kapelaan, of de pastoor, dat weet ik niet meer, een geldbriefje tevoorschijn. Hij wilde bij de collecte alleen maar briefjes zien en geen muntgeld. Ik heb alle munten uit mijn zak gehaald, ze door die kerk gesmeten - het rinkelde lekker - en ben weggelopen. Die hypocrisie heeft niks met geloven te maken.’
Luppes: ‘Ik zat bij de fraters in Tilburg, die nu zo veel in het nieuws zijn vanwege het misbruik dat er is gepleegd. Daar heb ik zelf nooit wat van gemerkt, ik heb een leuke tijd gehad. Ik haalde alleen te veel rottigheid uit. Stiekem ongezegende hosties eten bijvoorbeeld, alsof het drop was. Niet omdat het zo lekker was natuurlijk, maar gewoon, omdat het niet mocht. Ik ben uiteindelijk de misdienaarsklas uitgestuurd. Het is dubbel, geloof speelt geen noemenswaardige rol in mijn leven, maar ik ben wel regelmatig met grote vragen bezig over de waarde van het bestaan en de betekenis van dit alles. En ik voel mij heel prettig in een kerk. De stilte en rust die daar heersen, de pracht van zo’n enorm bouwwerk, waarin zulke mooie dingen te zien zijn; dat zoek ik graag op.’
Nemen jullie deze ervaringen mee tijdens het repeteren van dit stuk?
Muizelaar: ‘Kom nou toch. We gaan geen monnikje spelen, theater is altijd een radicalisering, nooit een imitatie van de werkelijkheid.’
Maar een katholieke opvoeding, bij fraters of jezuïeten, dat nestelt zich toch hoe dan ook ergens in je eigen wezen? Maak je daarvan geen gebruik als je zo’n voorstelling als deze speelt?
Muizelaar: ‘Je gaat op zoek naar een grondhouding in jezelf van waaruit je deze teksten kunt spelen. Dan kom ik uit bij het verlangen me terug te trekken uit het maatschappelijke leven. Maar dat komt niet voort uit mijn ervaringen bij de jezuïeten. Ik denk dat alle mensen dat wel herkennen.’
Luppes: ‘Ik ben eigenlijk vooral bezig met de tekst. Die blijkt heel erg over afscheid te gaan en over niet precies weten wat er komen gaat.’
Koek: ‘Het is best een zoektocht, deze voorstelling. Ik weet bijvoorbeeld nog helemaal niet wat voor muziek ik ga gebruiken. Ik neig nu wel naar de klanken van de middeleeuwse toonladders, de Gregoriaanse kerkmuziek, maar de verleiding is heel groot om daar ook tegenin te gaan en gewoon spettergoeie, heftige elektronische muziek te maken. Als uitgangspunt heb ik wel de akoestische ruimte van een klooster in mijn hoofd. Monteverdi was iemand die zich bij zijn composities heel sterk bewust was van de ruimte en de afstand die een geluidsgolf aflegde in zo’n enorme, galmende kerk. Zijn Ave Maria, waarin alleen de klanken A – Ve – Ma – Ri – A gezongen worden door een hoge jongensstem, is een constante beweging waarbij de volgende klank begint op het moment dat de eerdere klank het einde van de kerk bereikt. Dat principe wil ik gebruiken voor wat we zullen gaan zingen in de voorstelling. Tegenover die akoestiek van een grote ruimte staat de akoestiek van een landschap waarin het sneeuwt. Daarin wordt alles juist heel dof en hoor je alle klanken naast elkaar in plaats van door elkaar. Ook daar wil ik gebruik van maken.’
Is er ruimte voor humor in de voorstelling?
Luppes: ‘Gisteren hebben we veertig minuten heel ernstig met elkaar gespeeld, zonder dat er iemand keek. En toen kregen we ineens vreselijk de slappe lach.’
Muizelaar: ‘Paul en ik stonden achter een gordijn en Bert kwam op ons af. In een enorme pij. Ineens zagen we onszelf staan met dat idiote ding aan en Bert zag dat wij hem, net zo idioot, op ons zagen afkomen. Dan voel je je met elkaar betrapt op een intiem moment. Het lachen is dan een hoognodige relativering.’
Luppes: ‘Het is natuurlijk ook gewoon carnevalesk, drie mannen in een monnikspij, maar hoe ver ga je daarin? Dat onderzoeken we.’
Koek: ‘Ik vraag me ineens af of er in zo’n klooster monniken rondlopen die gewoon de hele tijd grappen en grollen uithalen, even een deur op slot draaien, weet ik veel. In die documentaires zie je dat namelijk nooit.’
Muizelaar: ‘Ze kunnen in elk geval goed bier brouwen.’
[speelinfo]
Drie monniken door Theater Artemis en De Veenfabriek
17 april t/m 12 augustus, op locatie in Amsterdam, Leiden, Den Bosch (première 20 april, Amsterdam)
www.artemis.nl / www.veenfabriek.nl