Ad de Bont en Onny Huisink

gepubliceerd in: 
TM
gepubliceerd op: 
01/06/2012

Ze begonnen allebei in de jaren zeventig als jeugdtheatermaker, ongeveer op hetzelfde moment: Ad de Bont en Onny Huisink. Deze zomer nemen ze allebei afscheid. De Bont van De Toneelmakerij in Amsterdam en Huisink van Speeltheater Holland in Edam. Twee éminences grises die aan de wieg stonden van de artistieke hoogtijdagen van het Nederlandse jeugdtheater. Ze maakten dezelfde geschiedenis mee en kijken daar op eigen wijze op terug.

Door Brechtje Zwaneveld

Ad de Bont heeft als schrijver en regisseur een groot aantal jeugdtheaterklassiekers op zijn naam staan, zoals Het bijzondere leven van Hilletje Jans; Mirad, een jongen uit Bosnië en Een Odyssee. Zijn toneelteksten zijn in verscheidene talen vertaald en worden regelmatig buiten onze landsgrenzen opgevoerd. Vanaf de jaren tachtig was hij artistiek leider van Theatergroep Wederzijds, een jeugdtheatergezelschap dat er expliciet voor koos voorstellingen voornamelijk te spelen in klaslokalen en gymzalen van basisscholen. Toen Wederzijds in 2009 fuseerde met Huis aan de Amstel werd De Bont samen met regisseur Liesbeth Coltof artistiek leider van De Toneelmakerij.
Speciaal voor zijn afscheid schreef De Bont Mehmet de Veroveraar, een theaterepos van drie uur dat wordt gespeeld op een locatie in Alkmaar.
De Bont: ‘Zoals Toneelgroep Amsterdam voor de Romeinse tragedies de schouwburg verbouwde om zes uur spannend theater te brengen, zo wilden wij voor kinderen een groots theatraal evenement produceren. Het idee voor het verhaal kreeg ik twee jaar geleden in Istanbul, waar ik werd gegrepen door het levensverhaal van Mehmet de Tweede. Dat leest als een waar koningsdrama van Shakespeareaanse allure. Die geschiedenis bood mij de gelegenheid te schrijven over de vraag waarmee wij hier in het Westen al tien jaar bezig zijn: hoe verhouden de geschiedenis van de islamitische wereld en die van de westerse wereld zich tot elkaar? Mehmet was in de vijftiende eeuw “de schrik van het Westen”, zoals terroristen en moslims nu ook “de grote schrik” zijn. En zoals de katholieken indertijd vonden dat zij het enige ware geloof predikten, vinden wij nu dat onze democratische samenleving de beste is.’

Super-Hollands
Ook Onny Huisink neemt afscheid met een grootschalig, drie uur durend locatieproject. In samenwerking met festival De Karavaan presenteert hij Mysteries op Marken, een wandeling over het eiland Marken die voert langs korte voorstellingen en performances, gemaakt door een team van componisten, acteurs en regisseurs.
Huisink: ‘De mooiste wandeling die ik al jaren maak als mijn hoofd vol zit, is op Marken. Dat eiland is super-Hollands en zit vol drama. De bewoners hebben eeuwenlang geknokt tegen het water en ze knokken nog steeds. Niet meer tegen het water maar voor het behoud van hun eigen cultuur die dagelijks wordt “bedreigd” door bussen met toeristen.
‘Eens in de zoveel jaar wil ik het theater uit en wil ik iets maken op locatie. We vervreemden steeds meer van de plek waar we wonen, we weten niet meer hoe we met onze omgeving moeten omgaan of hoe we ernaar kunnen kijken. De verhalen die je tijdens de wandeling te zien krijgt gaan over afscheid, hoop en overleven. En die prachtige omgeving, waar je de wind voelt en het water ruikt, maakt die verhalen nog intenser.’

Ruim vijfendertig jaar was Huisink samen met Saskia Janse artistiek leider van Speeltheater Holland in Edam. Hun voorstellingen, bekend om het eigenzinnige gebruik van poppen, objecten en muziek, werden meermaals bekroond. Een van de hoogtepunten was Perô of de geheimen van de nacht, die lovende reacties kreeg in binnen- en buitenland. De laatste vijftien jaar heeft Huisink furore gemaakt in de Verenigde Staten met gastregies bij het Seattle Children’s Theatre. Ook werkt hij geregeld in Zuid-Afrika. De voorstelling Rode Aarde die hij daar maakte stond in 2009 op De Karavaan.

De ander
Zowel voor Huisink als voor De Bont gaat theater over het verhaal van ‘de ander’. Huisink: ‘Het is belangrijk te luisteren naar verhalen van anderen. Naar de geschiedenis van je opa, je buurman of iemand die honderd jaar geleden leefde. Alles wat te maken heeft met liefde en schoonheid komt voort uit dat soort verhalen.’
In Mehmet de Veroveraar laat Ad de Bont de zin ‘vertel mij het verhaal van de ander en ik weet wie ik ben’ drie keer terugkomen. De Bont: ‘Jouw verhaal maakt ook deel uit van mijn geschiedenis. Ik leef hier in Amsterdam met talloze mensen uit andere culturen. Zij zijn een deel van mijn leven, maar zij moeten mij vertellen hoe dat andere deel eruitziet. Ieder mens ontwikkelt zichzelf in contact met anderen en theater is een mooie manier om die verbinding aan te gaan.’

Beide heren volgden elkaars werk de afgelopen jaren met passende interesse, een enkele keer werkten ze zelfs samen (in Perô of de geheimen van de nacht), maar ondanks een gedeelde voorkeur voor vorm – bij de één in tekst en bij de ander in beeld – vertoont hun werk naar eigen zeggen meer verschillen dan overeenkomsten. Ze doorkruisten dezelfde periode van de nog relatief korte jeugdtheatergeschiedenis, maar kijken daar op eigen wijze op terug.

Mevrouw Smit
De Bont: ‘Ik wilde vroeger graag onderwijzer worden. Waarom? Dat weet ik niet. Toen ik klein was, waren de onderwijzer, de notaris en de dokter de belangrijke mensen in het dorp. Mijn vader zag onderwijzers als zijn grootste ideaal – hij was zelf boer. Dat kan de reden zijn geweest. Ik voelde me thuis bij kinderen, om de naïeve en optimistische manier waarop zij in het leven staan. Dus ik ging naar de Pedagogische Academie en werd onderwijzer. Daarnaast was ik geïnteresseerd in theater. Ik volgde het werk van gezelschappen als De Nieuwe Komedie en Proloog. Ik haalde mijn diploma als docent drama en pas daarna ging ik naar de theaterschool.
‘Vanaf dat moment heb ik zeven jaar lang nooit meer aan kinderen of aan theater voor kinderen gedacht. Jeugdtheater bestond toen helemaal niet op de theaterschool. Na mijn opleiding maakte ik deel uit van een cabaretgroepje dat Cameretten won. Ik deed mee, maar wist dat het niet echt iets voor mij was. Dus na drie jaar ben ik gewoon weer spellessen gaan geven.
‘Totdat ik werd gevraagd in te vallen in een voorstelling van een kindercabaretgroep. Toen voelde ik: dít is het, theater maken voor kinderen. De oprichters van die cabaretgroep stopten ermee en wij, de drie uitvoerders, gingen verder onder de naam Mevrouw Smit. Het was in de jaren zeventig, dus we werkten in eerste instantie als collectief. Maar we vroegen er onmiddellijk een goede regisseur bij, Allan Zipson, een componist, Guus Ponsioen, en een vormgever. Iedereen vond dat een verademing. We wonnen de Hans Snoekprijs, die toen net was ingesteld, onder andere vanwege onze professionele aanpak.
‘Na één of twee producties bleek dat ik acht van de tien keer degene was die met tekstvoorstellen kwam. Dus bij de volgende productie (Geheime Vrienden, 1982) heb ik de anderen voorgesteld gewoon een stuk te schrijven. Ook daarmee wonnen we de Hans Snoekprijs. De gesubsidieerde gezelschappen gingen in die tijd merendeels ten onder aan het collectivisme. En toen werd ik in 1982, samen met Allan Zipson, gevraagd als artistiek leider van Wederzijds, een gezelschap dat al subsidie kreeg.’

Poppenkast
Huisink: ‘Ik zat op de IVKO, een school voor kinderen die niet zo goed te handhaven waren op andere scholen. Daar leerde je toneelspelen, dansen en verder heel veel niksige dingen. Die school was opgericht door Hans Snoek en het belangrijkste wat ik daar heb geleerd, is dat als je ergens in gelooft het altijd de moeite loont te onderzoeken of het is uit te voeren. Op mijn veertiende verdiende ik mijn geld niet met een krantenwijk, maar met mijn poppenkast. Mijn vader had een bloemenhandel en in zijn garage, die ik versierde met bloemen, nodigde ik het dorp uit om te komen kijken naar mijn poppenkast. Toen ik tien was huurde ik al een café af in Edam. Ik speelde voor een goed doel, de zielige poliopatiëntjes bijvoorbeeld, die waren toen heel populair om voor te spelen. Vijftig procent van de opbrengst was voor hen en de andere vijftig procent was voor mij. Daar kocht ik dan een pick-upje van of een lamp.
‘Op school was ik minder succesvol. Ik bleef op mijn achttiende zitten want ik was een heel domme leerling, maar ik was een lievelingetje van Hans. Zij was bezig om op verschillende podia jeugdtheater geprogrammeerd te krijgen en vroeg mij waar ik wilde spelen met mijn poppenkast. “Nou,” zei ik, “in de Stadsschouwburg.” Dat leek me leuk want daar was ik nog nooit geweest. “Oké,” antwoordde zij, “maak maar iets waarin je zin hebt, het moet anderhalf uur duren.” Toen kwam meteen Het Parool langs en kreeg ik een goede recensie. Een paar jaar daarna heb ik samen met Saskia Janse Speeltheater Holland opgericht en stichtte Hans Snoek Jeugdtheater De Krakeling. Daar heb ik vanaf dat moment al mijn voorstellingen gespeeld.’

Beter dan niets
De Bont: ‘De situatie is nu veel moeilijker voor jonge mensen. Ik begon net na Aktie Tomaat in 1969. Alles moest anders en dat betekende eigenlijk dat alles goed was. Je kon experimenteren en uitproberen wat je wilde en het hoefde echt niet allemaal meteen goed te zijn. Kijk maar naar mijn generatiegenoten uit het volwassentheater zoals Theu Boermans, Ger Thijs en Gerardjan Rijnders. Die hebben in het begin zeer merkwaardige dingen gemaakt.
‘Het jeugdtheater stond helemaal in de kinderschoenen, dat kende zelfs geen repertoire, dus daar gold dat nog sterker. Er kwam elk jaar subsidie bij, er kwamen bemiddelaars voor het theater in het onderwijs. Allemaal randvoorwaarden die nu verdwijnen en verminderen, waardoor jonge mensen het nu veel moeilijker hebben. Het lijkt mij niet eenvoudig te moeten opboksen tegen mensen als Liesbeth Coltof of Hans van den Boom, die een schitterend oeuvre hebben staan. Als je nu als jong artistiek leider ergens aantreedt, moet je werk meteen dat hoge niveau hebben. Dat hoefde niet toen wij begonnen, wij konden alles rustig opbouwen. Niemand bemoeide zich met de inhoud van wat we wilden maken, niemand zei ooit dat het te ingewikkeld of ontoegankelijk zou zijn. Sterker nog: alles was beter dan niets.’

Huisink: ‘Ik heb gepionierd, maar ik heb ook de vruchten geplukt van een periode waarin kinderen serieus werden genomen. Nu zie ik dat ouders minder tijd hebben voor hun kinderen en dat de interesse van ouders voor jeugdtheater weer afneemt.
‘Ik zie ook dat er tegenwoordig nog altijd makers zijn die geloven in wat ze doen en daar keihard voor werken. In de makers van Het Houten Huis, Elien van den Hoek en collega’s, aan wie wij Speeltheater Holland overdragen, herken ik mezelf terug. Zij hebben een drive en handelen daarnaar. Veel jonge mensen klagen dat de situatie nu zo moeilijk is, maar dan denk ik: “Kom op, niet zo passief.” Als Pipo de Clown naar een school kan gaan om op de verjaardag van een juf te spelen, kan een eenzame theatermaker met een bakfiets dat ook. Ik vind het heel erg dat al die bemiddelingsinstellingen in de provincie verdwijnen met al hun expertise, maar als ergens een gat valt moet je daar inspringen. In ben een middenstander in hart en nieren. Je moet altijd je winkeltje verkopen en goed zijn voor je publiek. Dus als ik in de supermarkt van Edam loop en ik kom een dame tegen die al een jaar niet bij een voorstelling van ons is geweest, dan groet ik haar vriendelijk en geef ik haar een flyer. Je moet het uiteindelijk, met of zonder geld, zelf doen.’

Ontploft
De Bont: ‘Nu het zo slecht gaat in theaterland, denk ik dat we weer terug moeten keren naar de bron: op scholen spelen, daar zit ons publiek, daar zitten de mensen voor wie we theater maken. De sector is in zekere zin ontploft. In de loop der jaren zijn er denk ik te veel gezelschappen bijgekomen. Daardoor zijn de verbanden tussen makers, afnemers en publiek vervaagd. Het is steeds moeilijker geworden om vast contact op te bouwen met mensen uit het onderwijs en met theaterprogrammeurs. Iedereen is voor zijn eigen hachje gaan vechten.
‘Het is ook niet goed geweest dat mijn generatie zo lang het bewind heeft gevoerd. Misschien is het wel veel beter als een artistiek leider maar drie keer vier jaar subsidie mag ontvangen en dan moet opkrassen, zelfs al komt er daarna iemand die het minder goed doet. Net zoals het gaat met presidenten of regeringsleiders.
‘Maar ik heb achteraf makkelijk praten, ik heb het zelf ook niet opgegeven. Mijn persoonlijke belang was te groot want ik kon precies doen wat ik wilde. Maar eigenlijk zouden we een ander systeem moeten hebben. Dat zou voor de doorstroom beter zijn.’

Huisink: ‘We moeten beginnen met trots te zijn op wat we hebben bereikt en dat ook durven zeggen. Dat leer ik in Amerika: jezelf volwassen en onafhankelijk opstellen. En als het theater waar je altijd speelt alleen nog maar populair werk voor de jeugd programmeert, zoals ik meemaak bij De Harmonie in Leeuwarden, dan moet je op zoek gaan naar andere plekken, je niet afhankelijk opstellen, zodat mooie kwetsbare juweeltjes gezien kunnen blijven worden.’